|
Proloog
De familie, liever gezegd het echtpaar Bjürnepeut
– want destijds nog kinderloos - was in
de jaren ’50 van de twintigste eeuw vanuit het Zweedse Brölskjen, in de
omgeving van Ülksk, naar Nederland geëmigreerd na enige minder gelukkige, zeg
maar gerust catastrofale investeringen van vader Örbjörn Bjürnepeut die er in
de jaren van wederopbouw volgend op de Tweede Wereldoorlog in geslaagd was het
niet onaanzienlijke familiefortuin in te zetten op en er vrijwel geheel door te
jagen aan destijds vokomen kansloze projecten, gericht op de introductie van de
koelkast in elk Europees huishouden, bijvoorbeeld – 10 jaar te vroeg – en, nog
vergezochter, zogenaamde PC’s op elke studeerkamer van elke scholier, plus een extra
exemplaar op de zolderkamer voor papa, die pas echt zou weten wat hij ermee
moest na de introductie van het World Wide Web. Kortom, 20, zoniet 35 jaar te
vroeg.
Had Örbjörn het vertrouwen gehad, plus de financiële reserves, om zijn
verliezen tien jaar respectievelijk enige decennia lang voor lief te nemen, dan
was hij, minimaal in de jaren ’90, alsnog binnengelopen, maar toen was hij a)
niet meer onder ons en had hij b) zijn belangen in Philips, Bauknecht, IBM en
Apple al lang van de hand gedaan.
Zijn weduwe, de nog altijd oogverblindende, van
oorsprong Nederlandse Berendina – Beertje – Bürnepeut van Berendronk, had in de
tijd sinds het verscheiden van haar echtgenoot vele jaren krom- dan wel in
andere posities gelegen en talrijke beschermers, sponsoren en heren van meer of
mindere stand versleten om in haar eigen onderhoud en dat van haar twee zoons,
Grinsbjörn en Smilbjörn, te voorzien, slechts gesteund door een klein jaarlijks
inkomen uit de pachtopbrengsten van enkele tientallen hectaren zompige
moerasgrond aan de rand van Brölskjen, waar in schamele lompen gehulde
landarbeiders een bestaan bijeen trachten te schrapen met de oogst van “swümpkrüt”,
een mistroostig en weinig welriekend grasachtig gewas waar in Zweden zelf, net
als in de rest van Europa, slechts beperkte vraag naar was.
Beertje overleed in
1972, toen zij amper 40 en haar zoons net 20 respectievelijk 18 jaar oud waren.
Grinsbjörn was een paar jaar daarvoor naar Canda geëmigreerd, om niet te zeggen
gestuurd, en Smilbjörn stond met betraande ogen in het bescheiden ouderlijk
huis naar een kale plek op het behang boven de schouw te staren, waar vroeger
een foto van zijn ouders, met hun beide, destijds nog prille kinderen had
gehangen, nu ingepakt in een van de vele dozen die in de gang opgestapeld stonden. Het huisje werd verkocht, andere opties waren er niet, en na aftrek van belasting, begrafenis- en notariskosten bezat Smilbjörn, afgezien van de uitsluitend vanuit sentimentele optiek waardevol te noemen grond in Zweden, een paar duizend gulden. Waarvan hij
de helft naar zijn broer in Canada stuurde.
Drie jaar later kwam het bericht
dat er aardgas was ontdekt in de moerassen rond Brölskjen. Geld was het laatste waar Smilbjörn zich ooit nog zorgen over zou hoeven te maken. Geld als water zolang je de kraam open liet staan. Smilbjörn was van de ene dag op de andere stinkend, swümpend rijk. En hij deelde alles met zijn broer. Er was genoeg, Al waren er zes broers geweest. Er was er maar één.
(wordt vervolgd...
INHOUD VERDER
|
|